< Terugkeer

Interessante recente gerechtelijke beslissing met betrekking tot de toepassing van het “fraude”- tarief

Geplaatst op: 21/03/2022 - Bijgewerkt: 22/03/2022

Geknoei met de meter: een beslissing van de Franstalige Ondernemingsrechtbank van Brussel (10e kamer), 29 juni 2021

Deze beslissing, die ons werd bezorgd door Infor GazElec, heeft betrekking op een onderneming die een pizzeria uitbaat en een contract voor de levering van elektriciteit heeft bij een leverancier.

Tijdens een bezoek door een technicus van Sibelga, stelt deze eenzijdig een onrechtmatigheid op de meter vast (de aansluitblokken zouden geopend zijn, waardoor elektriciteit kan worden verbruikt zonder dat de meter loopt) en hij noteert deze vaststelling in het verslag van zijn bezoek. De meter wordt nog dezelfde dag hersteld en de verbruiker (de pizzeria) wordt niet op de hoogte gesteld van deze onrechtmatigheid.

Vervolgens stuurt Sibelga een factuur naar de verbruiker waarin het vermoede verbruik dat niet werd geregistreerd op de meter wordt aangerekend aan het gemiddelde tarief vermeerderd met 200%, het tarief dat volgens het Technisch Reglement van Sibelga van toepassing is in geval van fraude. Sibelga bepaalt dit verbruik door het gemiddelde verbruik van de consument na de herstelling te verminderen met het reeds door de leverancier gefactureerde verbruik[1].

De consument betwist de factuur en Sibelga antwoordt hem dat hij hem niet beschuldigt van de onrechtmatigheid/fraude, maar dat hij toch aansprakelijk is voor de verbruikte energie die niet via de meter werd geregistreerd, omdat hij er de begunstigde van was.

In haar beslissing neemt de Franstalige Ondernemingsrechtbank van Brussel het Technisch Reglement van Sibelga onder de loep, dat een artikel bevat waarin wordt gesteld dat de vaststellingen van Sibelga aangaande een mogelijke fraude “bewijskracht hebben tot het tegendeel bewezen is”[2]. Dit zou betekenen dat de waarheidsgetrouwheid van de vaststellingen van de medewerkers van Sibelga wordt aangenomen, en dat iedereen die deze vaststellingen betwist uitdrukkelijk zou moeten bewijzen dat ze verkeerd zijn. Op die manier wordt de bewijslast omgekeerd: Sibelga doet een vaststelling zonder die uitdrukkelijk te moeten bewijzen en de klant zou moeten bewijzen dat hij “niets heeft gedaan”.

De rechtbank is van oordeel dat dit zogenaamde “versterkte” vermoeden indruist tegen het algemene rechtsbeginsel dat stelt dat elke partij de feiten die zij aanvoert, moet bewijzen, een beginsel dat is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek[3]. Om daarvan af te wijken moet het versterkte vermoeden dus zelf ook in een wet zijn opgenomen, wat niet het geval is. Bijgevolg beslist de rechtbank dat de vaststellingen van de medewerkers van Sibelga geen bijzondere bewijskracht hebben en dat Sibelga op andere manieren moet bewijzen dat er met de meter is geknoeid. De rechtbank is dus van oordeel dat een eenzijdige vaststelling door een medewerker van Sibelga in een rapport niet volstaat om de fraude te bewijzen: ze moet door andere elementen met bewijskracht worden bevestigd.

We willen er verder op wijzen dat de rechter hier een regel uit het grondwettelijk recht[4] heeft ingeroepen op basis waarvan hij, in het geschil dat hem werd voorgelegd, de toepassing van een reglementaire bepaling kan verwerpen, indien hij van oordeel is dat die bepaling niet in overeenstemming is met de wet. Deze beslissing is zeer interessant en schept mogelijk een precedent dat andere rechters zal aanzetten om op dezelfde manier te oordelen. Het Technisch Reglement blijft echter van kracht[5] aangezien de betrokken rechter niet de bevoegdheid heeft om het op te heffen: de toepassing van enkele bepalingen erin werd uitsluitend verworpen voor het concrete geval waarop de beslissing van de rechtbank betrekking heeft.

De rechtbank stelt Sibelga hier dus in het ongelijk. Ze veroordeelt de operator tot de betaling van alle kosten die aan de procedure verbonden zijn en de klant is geen enkel bedrag verschuldigd aan Sibelga.

[1] Artikel 6 van het Technisch Reglement van Sibelga.

[2] Artikel 219 van het Technisch Reglement van Sibelga.

[3] De beslissing verwijst naar artikel 1315 van het oude Burgerlijk Wetboek. Op 1 november 2020 werd dit artikel 1315 van het oude Burgerlijk Wetboek geschrapt en vervangen door artikel 8.4 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, dat dezelfde principes bevat:

“Art. 8.4. Regels die de bewijslast bepalen

Hij die meent een ander in rechte te kunnen aanspreken, moet de rechtshandelingen of feiten bewijzen die daaraan ten grondslag liggen.

Hij die beweert bevrijd te zijn, moet de rechtshandelingen of feiten bewijzen die zijn bewering ondersteunen.

Alle partijen zijn gehouden om mee te werken aan de bewijsvoering.

In geval van twijfel wordt hij die de door hem beweerde rechtshandelingen of feiten moet bewijzen, in het ongelijk gesteld, tenzij de wet anders bepaalt.

De rechter kan, bij een met bijzondere redenen omkleed vonnis, in het licht van uitzonderlijke omstandigheden, bepalen wie de bewijslast draagt wanneer de toepassing van de in de vorige leden opgelegde regels kennelijk onredelijk zou zijn. De rechter kan slechts gebruik maken van deze mogelijkheid wanneer hij alle nuttige onderzoeksmaatregelen heeft bevolen en erover gewaakt heeft dat de partijen meewerken aan de bewijsvoering, zonder op die manier voldoende bewijs te verkrijgen”.

[4] Artikel 159 van de Grondwet.

[5] Er moeten gesprekken met Sibelga worden opgestart over het Technisch Reglement zodat een revisie kan worden voorgesteld van de problematische bepalingen ervan.