< Terugkeer

Verjaring van de energieschulden: verandering in zicht?

Geplaatst op: 04/01/2017 - Bijgewerkt: 17/01/2017

De huidige controverse: 1 of 5 jaar?

Op dit moment wordt in de meeste gevallen geoordeeld dat water-, aardgas- en elektriciteitsschulden verjaren na een periode van 5 jaar¹.

De toepassing van deze periode is echter zeer omstreden, na een arrest van 8 januari 2015 van het Hof van Cassatie dat stelt dat de verjaringstermijn voor energieschulden (aardgas en elektriciteit), in bepaalde omstandigheden, slechts één jaar bedraagt².

Dit recente arrest, ingeroepen door gebruikers, maatschappelijk werkers of bepaalde rechters³, is zeer gunstig voor de consument omdat het voorkomt dat diens schulden zich blijven opstapelen.

» Meer informatie over de verjaring van de energieschuld

De vastlegging van de termijn van 5 jaar in het wetsontwerp “Potpourri V”: rampzalig einde van de controverse?

Het wetsontwerp “Potpourri V”4, dat in juli 2016 in eerste lezing door de Regering werd goedgekeurd, omvat een hoofdstuk over de verjaring van de energie- en waterschulden.

Het bepaalt dat artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek voortaan zou worden aangevuld met een paragraaf 2:

“Schuldvorderingen wegens levering van goederen en diensten via distributienetten voor water, gas of elektriciteit of de levering van elektronische communicatiediensten, omroeptransmissie- en omroepdiensten via elektronisch communicatienetwerken verjaren na verloop van vijf jaren. ”

Wanneer dit wetsvoorstel door het Parlement wordt gestemd, zou dit betekenen dat de termijn van 5 jaar definitief de regel wordt. Die termijn is echter te lang voor dit type schuldvorderingen en zal onvermijdelijk consequenties hebben voor ons publiek.

Bovendien stellen we vast dat het wetsvoorstel niet bepaalt op welk moment de verjaring ingaat: datum van het verbruik? factuurdatum? ander moment? Elke onduidelijkheid op dit vlak kan echter nadelig zijn voor de consument.

De positie van het Steunpunt SocialEnergie: een verjaringstermijn van 2 jaar

Aangezien het wetsvoorstel nog niet is ingediend bij het Parlement, kunnen we ons standpunt over de inhoud ervan nog meedelen, eerst aan de regering en daarna aan de parlementsleden.

We willen er eerst op wijzen dat op dit moment geen enkele wettekst expliciet ingaat op energieschulden; het voorstel tot wetswijziging had dus de gelegenheid kunnen zijn om grondig na te denken over specifieke, aangepaste maatregelen ter zake.

Eén van de argumenten die de regering aanhaalt om deze termijn van 5 jaar te rechtvaardigen, is dat dit de termijn is die ook de meeste rechters hanteren, terwijl slechts een minderheid de termijn van één jaar hanteert. Wat de regering vergeet te zeggen, is dat de rechters gebonden zijn aan de wettelijke bepalingen die op dit moment van kracht zijn en dat er vandaag de dag geen enkele wettelijke basis is die hen toelaat om bijvoorbeeld een verjaringstermijn van 2 jaar toe te passen, die door verschillende actoren als echt aangewezen wordt beschouwd (zie verderop).

We moeten daarbij wel toegeven dat een veralgemening van de verjaringstermijn van één jaar waarschijnlijk niet ideaal zou zijn voor de consument, en in het bijzonder voor onze gebruikers. Een dergelijke termijn zou er namelijk toe kunnen leiden dat er veel sneller juridische acties worden ondernomen. Dat zou zware juridische kosten met zich meebrengen en zou het onmogelijk maken om over een afbetalingsplan te onderhandelen of de verbruiksgegevens te controleren. In het domein van de energie is een termijn van één jaar erg kort, met name omdat de facturatie onder andere gebaseerd is op een jaarlijkse kostenafrekening.

De Hoge Raad voor de Justitie (HRJ) heeft in oktober 2016 een advies uitgebracht over het wetsvoorstel5. Dit advies wordt gesteund door het Netwerk Tegen Armoede De HRJ stelt een verjaringstermijn van 2 jaar voor: deze zou redelijk zijn voor zowel de consument als de leverancier.

De verjaringstermijn van twee jaar wordt overigens al vermeld in artikel 2277bis van het Burgerlijk Wetboek6 voor de schulden op het vlak van gezondheidszorg.

De HRJ wijst op zijn beurt eveneens op de onduidelijkheid in de ontwerptekst aangaande het moment waarop de verjaringstermijn ingaat en onderstreept het feit dat dit een bron van rechtsonzekerheid kan zijn. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Potpourri V stelt op haar beurt dat de termijn zou ingaan “op de vervaldatum van de facturen”.

Deze formulering houdt echter geen rekening met de specificiteit van de energiefacturen: dit kunnen namelijk zowel tussentijdse facturen als eindafrekeningen zijn. Ze zou bovendien problematisch blijven in het geval van een eindafrekening die lang na de verbruiksperiode wordt opgesteld. In dat geval worden de leveranciers die in gebreke blijven namelijk bevoordeeld.

De HRJ stelt daarom voor te verduidelijken dat de verjaringstermijn van 2 jaar ingaat op de vervaldatum van de eindafrekening en herinnert eraan dat die verplicht jaarlijks moet worden opgesteld. In een advies van mei 2016 verdedigde de Ombudsdienst voor Energie trouwens dat “als de verplichting (voor de leveranciers) om binnen twaalf maanden een jaarlijkse factuur op te stellen, niet wordt gerespecteerd en de laattijdig opgestelde factuur een saldo vertoont dat door de consument verschuldigd is, zij niet meer zouden overgaan tot invordering daarvan”7. De consument zou met andere woorden onder de betaling van een laattijdige eindafrekening kunnen uitkomen.

Een andere formulering voor het moment waarop de verjaringstermijn ingaat, zou ook de volgende kunnen zijn: dat de verjaringstermijn ingaat op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de energie wordt geleverd. Met deze laatste optie kan eveneens voorkomen worden dat de consument het slachtoffer wordt van laattijdige eindafrekeningen.

Het Steunpunt SocialEnergie steunt dus een verjaringstermijn van twee jaar en vraagt met het oog op een grotere rechtszekerheid eveneens dat het moment waarop de verjaringstermijn ingaat, in de toekomstige wettekst wordt verduidelijkt.

We zullen de evoluties ter zake uiteraard van zeer dichtbij opvolgen en werken momenteel aan een aantal aanbevelingen die we in de nabije toekomst, samen met zoveel mogelijk andere actoren, zullen voorleggen aan de regering en het parlement.

Beroep op jullie ervaring

Om onze argumentering te onderbouwen, zouden we graag een aantal recente ervaringen uit het werkveld kunnen aanhalen die betrekking hebben op deze problematiek.

Ken je gevallen waarin:

  • Een rechter heeft geoordeeld over een korte verjaringstermijn voor energieschulden (al dan niet ten gunste van de termijn van één jaar);
  • Een leverancier, na een klacht van een gebruiker, heeft ingestemd met de verjaringstermijn van één jaar;

Of heb je andere ervaringen uit de praktijk die nuttig zouden kunnen zijn voor ons, aarzel dan niet ons daarvan op de hoogte te brengen via socialenergie@fdss of door onze permanentie te bellen op 02 526 03 00.

[1]Artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek.
[2] Op basis van artikel 2272 van het Burgerlijk Wetboek of de wet van 1 mei 1913 op het krediet der kleinhandelaars en ambachtslieden en op de interesten wegens vertraagde betaling. Ook voordat het Hof van Cassatie dit arrest uitsprak, hadden een aantal vrederechters de verjaringstermijn van één jaar al toegepast, op basis van bovengenoemde wettelijke bepalingen.
[3] Jurisprudentie, Vredegerecht Oudergem, juni 2016
[4]Voorontwerp van wet houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijk recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie.
[5] http://www.csj.be/sites/5023.b.fedimbo.belgium.be/files/press_publications/pp5-fr.pdf
[6]“De rechtsvordering van verzorgingsverstrekkers met betrekking tot de door hen geleverde geneeskundige verstrekkingen, diensten en goederen, daar inbegrepen de vordering wegens bijkomende kosten, verjaart ten overstaan van de patiënt door verloop van een termijn van 2 jaar te rekenen vanaf het einde van de maand waarin deze zijn verstrekt. Dezelfde bepaling is van toepassing voor geneeskundige verstrekkingen, diensten, goederen en bijkomende kosten welke door de verplegings- en verzorgingsinstelling of door derden werden geleverd of gefactureerd. ”
[7] ADVIES 16.009 “Voorstellen tot aanpassing en verbetering van het consumentenakkoord “