< Terugkeer

Het vredegerecht: bevoegdheden inzake energie en aanleg

Geplaatst op: 08/01/2019 - Bijgewerkt: 28/01/2019

Er werden recent een aantal wetswijzigingen doorgevoerd met betrekking tot de bevoegdheden van rechters en de voorwaarden inzake het bedrag van het geschil om beroep aan te tekenen.

De ideale gelegenheid dus om even opnieuw te kijken wat nu precies de bevoegdheden van de vrederechter zijn en welke mogelijkheden van aanleg er tegen deze vonnissen bestaan.

Bevoegdheden van de vrederechter

We richten onze aandacht op de vrederechter omdat de vrederechter op het vlak van invordering van schulden met betrekking tot gas, elektriciteit en water (alsook op het vlak van huuraangelegenheden) een zogenaamde “exclusieve” bevoegdheid heeft, wat wil zeggen dat hij bevoegd is, ongeacht het bedrag van de vordering:

Artikel 591 van het Gerechtelijk Wetboek:

“Ongeacht het bedrag van de vordering, neemt de vrederechter kennis:

 1° van geschillen betreffende de verhuring van onroerende goederen en van de samenhangende vorderingen die ontstaan uit de verhuring van een handelszaak; van vorderingen tot betaling van vergoedingen voor bewoning van en tot uitzetting uit plaatsen zonder recht betrokken, onverschillig of die vorderingen al dan niet volgen uit een overeenkomst; van alle geschillen betreffende de uitoefening van het recht van voorkoop ten gunste van de huurders van landeigendommen;

(…)

25° van alle vorderingen tegen een natuurlijke persoon die geen onderneming is als bedoeld in artikel 573, eerste lid, 1°, tot betaling van de levering van een nutsvoorziening verleend door een leverancier van elektriciteit, gas, warmte of water of door een persoon die een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een omroeptransmissie- of omroepdienst aanbiedt.”

Wat betreft zijn zogenaamde “algemene” bevoegdheden (d.w.z. de andere dan de hierboven genoemde exclusieve bevoegdheden) is de vrederechter – sinds 1 september 2018 – bevoegd voor geschillen waarvan het bedrag niet hoger is dan € 5.000 (tegenover € 2.500 vroeger).

Artikel 590 van het Gerechtelijk Wetboek:

“De vrederechter neemt kennis van alle vorderingen waarvan het bedrag 5.000 euro niet te boven gaat (…)”.

En de aanleg?

We spreken hier over beroep of verzet aantekenen tegen een vonnis van de vrederechter, naargelang de situatie waarin de gebruiker zich bevindt.

Wanneer iemand voor de vrederechter wordt gedaagd voor een veroordeling tot betaling van een schuld – en, in voorkomend geval, een afsluiting – , en wanneer hij of zij niet op de zitting aanwezig is, zal hij of zij “bij verstek” worden veroordeeld. Voor de hervorming van het Gerechtelijk Wetboek die op 3 augustus 2017 in werking trad (Potpourri V)¹, konden personen die bij verstek werden veroordeeld en die de veroordeling betwistten, ervoor kiezen om verzet aan te tekenen of in beroep te gaan. Toen deze dubbele aanleg nog bestond, werd aanbevolen om eerst verzet aan te tekenen, omdat de zaak dan terug voor dezelfde rechter kwam, in dit geval dus de vrederechter, die een “lokale” rechter is. Als de betrokkene niet tevreden was met het nieuwe vonnis van het aangetekende verzet, kon hij of zij – in een tweede fase – beroep aantekenen bij een hogere rechtbank, met name de Rechtbank van Eerste Aanleg. Tegenwoordig bestaat deze dubbele mogelijkheid niet meer.

Sinds 3 augustus 2017 is verzet aantekenen enkel nog mogelijk in gevallen waarin de wet het indienen van een beroep uitsluit. Met andere woorden: alleen wanneer beroep niet mogelijk is, kan er verzet worden aangetekend. Deze beperking resulteert in een drastische vermindering van de gevallen waarin verzet aantekenen mogelijk is.

Concreet kan er geen beroep worden aangetekend tegen een vonnis van een vrederechter wanneer het bedrag van het geschil lager is dan € 2.000²: enkel in dit geval kan iemand die bij verstek werd veroordeeld dus verzet aantekenen bij de vrederechter.

Bovendien is beroep ook mogelijk³ ook mogelijk wanneer de waarde van het geschil onbepaald is (bijv. wanneer de gebruiker een verzoek indient om zijn vermogensbegrenzer te laten verwijderen), en bijgevolg kan in dergelijke gevallen nooit verzet worden aangetekend.

Kort samengevat:

Beroep: Er kan tegen een vonnis van een vrederechter, op tegenspraak of bij verstek, enkel beroep worden aangetekend wanneer het geschil betrekking heeft op een vordering waarvan het bedrag hoger is dan € 2.000.

Verzet: Het is mogelijk om verzet aan te tekenen tegen een vonnis bij verstek van de vrederechter en enkel wanneer het betrekking heeft op een vordering waarvan het bedrag lager is dan of gelijk is aan € 2.000 (d.w.z. een vonnis “in laatste aanleg”, waartegen dus niet meer in beroep kan worden gegaan).

Zo is er dus geen aanleg meer mogelijk in het geval van vonnissen van de vrederechter, uitgesproken in aanwezigheid van de leverancier en de gebruiker, die betrekking hebben op een energie- of waterschuld waarvan het bedrag lager is dan € 2.000. Dat kan dus bijzonder problematisch zijn wanneer de jurisprudentie van de vrederechter waarvan men afhangt (de bevoegde vrederechter is die van de woonplaats van de schuldenaar) ongunstig is voor kansarme personen (bijv. wisselvallige kennis van de toepasselijke ordonnanties en sociale maatregelen inzake energie en water; toekenning van afbetalingsplannen die moeilijk kunnen worden nageleefd door de gebruiker,…).

Termijnen om beroep of verzet aan te tekenen

In zaken die betrekking hebben op energie moeten zowel beroep4 als verzet5 worden aangetekend binnen een gebruikelijke termijn van één maand na de betekening van het betwiste vonnis.

Het feit dat er verzet of beroep wordt aangetekend tegen een vonnis bij verstek, heeft een opschortend effect dat is voorzien in het Gerechtelijk Wetboek: met andere woorden, elke aanleg tegen een vonnis bij verstek schort de uitvoering van het vonnis op (invordering van een schuld of afsluiting bijvoorbeeld), en dit gedurende de volledige duur van de procedure6, tenzij het vonnis reeds werd uitgevoerd voordat er verzet of beroep werd aangetekend (toepassing van het principe van “voorlopige tenuitvoerlegging” dat hieronder wordt uitgelegd).

Een beroep dat wordt ingediend tegen een vonnis op tegenspraak – d.w.z. wanneer zowel de leverancier als de gebruiker aanwezig waren bij de vrederechter – schort de gedwongen uitvoering van het betwiste vonnis echter niet op en kan dus niet voorkomen dat de genomen beslissing – waaronder de afsluiting – ondanks het beroep toch wordt uitgevoerd.

De vrederechter bij wie het verzet aanhangig wordt gemaakt, of de Rechtbank van Eerste Aanleg waar het beroep aanhangig wordt gemaakt, zullen de situatie volledig opnieuw beoordelen en hebben een ruime beoordelingsbevoegdheid.

Het principe van de “voorlopige tenuitvoerlegging” of de “uitvoering bij voorraad” van vonnissen?

De voorlopige tenuitvoerlegging of uitvoering bij voorraad laat toe om een vonnis uit te voeren terwijl de aanlegtermijn tegen dit vonnis nog niet is verstreken. De voorlopige tenuitvoerlegging laat bovendien toen om het vonnis zelfs uit te voeren wanneer er beroep of verzet is aangetekend, zolang de instantie waar deze aanleg wordt behandeld, geen uitspraak heeft gedaan.

Voordat de wet “Potpourri I” op 1 november 2015 van kracht werd, konden gerechtelijke beslissingen inzake schulden/afsluitingen niet bij voorraad worden uitgevoerd, tenzij de rechter dit specifiek in zijn vonnis had toegelaten, wat een gangbare praktijk was.

Met de zogenaamde Potpourri I-wet7 van 19 oktober 2015 werd dit principe omgekeerd: de voorlopige tenuitvoerlegging van vonnissen aangaande schulden/afsluitingen werd veralgemeend, en dit ondanks het mogelijke beroep of verzet dat ertegen werd ingediend en dat ze nietig kon maken.

Sindsdien en op dit moment zijn alle vonnissen dus uitvoering bij voorraad, behalve als de rechter, ambtshalve of op verzoek van een van de partijen hierover anders beslist door middel van een speciaal daartoe gemotiveerde beslissing8.

Hoe wordt het bedrag van de vordering berekend?

Om te weten welke rechter bevoegd is en/of er beroep kan worden aangetekend tegen de beslissing, moet geregeld worden gekeken naar het bedrag van de vordering.

Hoe weet je over welk bedrag het precies gaat? Gaat het om het bedrag dat de verliezende partij aan de andere moet betalen krachtens het vonnis dat werd uitgesproken? Gaat het om het bedrag dat de eisende partij eist in haar verzoekschrift of dagvaarding?

Om te bepalen welke rechter bevoegd is, wordt over het algemeen gekeken naar het bedrag dat in het verzoekschrift of de dagvaarding wordt geëist.

Artikel 557 van het Gerechtelijk Wetboek

“Wanneer het bedrag van de vordering de volstrekte bevoegdheid bepaalt, wordt er onder verstaan de som die in de inleidende akte wordt geëist, met uitsluiting van de gerechtelijke interest en van alle gerechtskosten, (alsook van de dwangsommen.)”

Het bedrag van de vordering kan variëren in de loop van de procedure, bijvoorbeeld na verzwaring van de geleden schade of vordering op nieuwe facturen; er moet dus worden uitgegaan van het bedrag dat wordt vermeld in de laatste conclusies9.

Wat betreft de vraag of er beroep dan wel verzet moet worden aangetekend, wordt dezelfde regel gehanteerd, behalve als de vordering in de loop van het geding werd gewijzigd.

Artikel 618 van het Gerechtelijk Wetboek

“De regels gesteld bij de artikelen 557 tot 562 gelden voor het bepalen van de aanleg.

Indien de vordering in de loop van het geding gewijzigd is, wordt de aanleg bepaald door de som die in de laatste conclusie wordt gevorderd. “

[1]  Zie Wet van 6 juli 2017, “Potpourri V” genaamd, houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijk recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie, B.S., 24 juli 2017.
[2] Art. 617 van het Gerechtelijk Wetboek: “De vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg en van de rechtbank van koophandel, waarbij uitspraak wordt gedaan over een vordering waarvan het bedrag [2.500 euro] niet overschrijdt, worden gewezen in laatste aanleg. Hetzelfde geldt voor de vonnissen waarbij de vrederechter en, inzake de geschillen bedoeld in artikel 601bis, de politierechtbank uitspraak doet over een vordering waarvan het bedrag 2.000 euro niet overschrijdt. ”
[3]Art. 619 van het Ger. Wetb.
[4] Art. 57 en 1051, al. 1 van het Ger. Wetb.
[5] Art. 57 en 1048 van het Ger. Wetb.
[6] Art. 1397 al. 2 van het Ger. Wetb.
[7] De wet van 19 oktober 2015 houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie, B.S., 22 oktober 2015, in het bijzonder art. 41 en 42.
[8] Art. 1397 al. 1 van het Ger. Wetb.
[9] art. 618, al. 2 van het Ger. Wetb.