< Terugkeer

Richtsnoeren voor afbetalingsplannen en de invorderbaarheid ervan: op zoek naar coherentie.

Geplaatst op: 19/06/2019 - Bijgewerkt: 11/07/2019

Sinds 30 september 2018 wordt een afbetalingsplan voor energieschulden in het Brussels Gewest niet langer als redelijk beschouwd “als het de afnemer en zijn gezin niet in de mogelijkheid stelt een menswaardig bestaan te leiden”¹.

Een zeer nuttig richtsnoer, ook al blijft “menswaardigheid” een uiterst complex en moeilijk te definiëren concept dat bovendien in elk individueel geval verschilt.

Er hebben zich echter al heel wat betrokken partijen over het concept gebogen, met name rechters die geconfronteerd werden met een probleem van schuldaflossing.

Zo definieert de Arbeidsrechtbank van Bergen menswaardigheid bijvoorbeeld als volgt: “De wet voorziet geen definitie van “menselijke waardigheid”, een complex concept dat door de rechter moet worden geïnterpreteerd in het licht van elke individuele situatie die aan hem wordt voorgelegd. Zonder dit begrip in een hermetische definitie te willen dwingen, kan worden gesteld dat menselijke waardigheid de betrokkene eerst en vooral in staat moet stellen om het hoofd te bieden aan enerzijds zijn essentiële levensbehoeften (bijv. voeding, kledij, onderdak en persoonlijke verzorging) en anderzijds aan de kosten die noodzakelijk zijn om in de mate van het mogelijke te voorkomen dat hij maatschappelijk wordt uitgesloten (bijv. om te werken of werk te zoeken, om een opleiding te volgen, om belastingen te betalen, om de nodige verzekering te betalen maar ook om zich een minimum aan vrije tijd te kunnen veroorloven”².

Bovendien heeft de Belgische wetgever, in naam van de menswaardigheid, een aantal zaken vastgelegd:

  • strikte minima wat betreft niet voor beslag of overdracht vatbare bedragen wanneer ze op een bankrekening³ zijn gestort (a)
  • een leefgeldwaar men niet onder mag gaan in het kader van een collectieve schuldenregeling, zelfs wanneer de schuldenaar daarmee zou instemmen4 (b)

Zouden deze drempels, in het kader van een globale coherentie, geen goede referentie kunnen vormen om concrete maandelijkse bedragen vast te leggen die moeten worden betaald in het kader van een afbetalingsplan voor energieschulden?

A. Strikte minima wat betreft niet voor beslag of overdracht vatbare bedragen

Zo kunnen voor de uitvoering van een vonnis waarbij iemand wordt veroordeeld om zijn schulden te betalen, de meeste van zijn inkomsten in beslag worden genomen of worden overgedragen, maar niet in hun geheel5.

Per inkomstenschaal worden er maximumbedragen vastgesteld. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen beroepsinkomsten en vervangingsinkomens zoals pensioenen, werkloosheidsuitkeringen, uitkeringen in geval van arbeidsongeschiktheid, invaliditeitsuitkeringen, bedragen die worden betaald voor arbeidsongevallen of beroepsziekten, vergoedingen die worden toegekend in geval van een loopbaanonderbrekingen, enz.

Deze maximumbedragen moeten worden vermeerderd met een bedrag per kind ten laste. Op 1 januari van elk jaar worden de niet voor beslag vatbare bedragen aangepast aan de consumptieprijsindex.

Zo gelden sinds 1 januari 2019 de volgende maximumbedragen:

Netto maandelijks beroepsinkomen Percentage Voor beslag vatbaar bedrag per schijf
0,00 € tot 1 128,00 € 0% 0,00 €
1 128,01 € tot 1 212,00 € 20% € 16,80
1 212,01 € tot 1 337,00 € 30% 37,50 €
1 337,01 € tot 1 462,00 € 40% 50,00 €
1 462,01 € en meer 100% het volledige bedrag boven 1 462,01 €

 

Vervangingsinkomen Percentage Voor beslag vatbaar bedrag per schijf
0,00 € tot 1 128,00 € 0% 0,00 €
1 128,01 € tot 1 212,00 € 20% € 16,80
1 212,01 € tot 1 462,00 € 40% 100,00 €
1 462,01 € en meer 100% het volledige bedrag boven 1 462,01 €

 

Deze maximumbedragen moeten worden vermeerderd met 70,00 € per kind ten laste6.

Deze richtsnoeren die zijn vastgelegd voor de gedwongen invordering van schulden na een vonnis, zouden logischerwijze ook van toepassing moeten zijn op – of ten minste als inspiratie moeten dienen voor – de minnelijke inning van een schuld voordat die aanhangig wordt gemaakt bij een rechter.

B. Maximumbedrag in het geval van een collectieve schuldenregeling

Bij een collectieve schuldenregeling mag de rechter nooit onder het bedrag van het leefloon, vermeerderd met de kinderbijslag, gaan.

De maandelijkse bedragen van het leefloon (volgens de indexering van 1 september 2018) zijn de volgende:

Samenwonend 607,01 EUR
Alleenstaande 910,52 EUR
Persoon met gezin ten laste 1 254,82 EUR

 

Los van de collectieve schuldenregeling maar naar analogie daarmee, zou het dus logisch zijn om – ongeacht de context van de onderhandeling over het afbetalingsplan (minnelijk of via een juridische procedure) – te bepalen dat het leefloon, vermeerderd met de kinderbijslag, wordt beschouwd als inkomen waaraan niet mag worden geraakt. Op die manier zou de schuldenaar, zo goed en zo kwaad als mogelijk, het hoofd kunnen bieden aan zijn dagelijkse uitgaven, waaronder de tussentijdse energiefacturen die blijven lopen.

Personen die een leefloon ontvangen zijn over het algemeen insolvabel, dat wil zeggen dat “ze er net in slagen om het hoofd te bieden aan hun dagelijkse basiskosten maar geen extra middelen ter beschikking hebben om hun schulden terug te betalen, of dat ze onvoldoende inkomsten hebben om zelfs hun budget in evenwicht te houden. In dit geval spreken we over structurele overmatige schuldenlast omdat het onmogelijk is om geen nieuwe schulden te maken7.

[1]Art. 25sexies, §1 van de Ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en art. 20 quater, §1 van de Ordonnantie van 1 april 2004 betreffende de organisatie van de gasmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, betreffende wegenisretributies inzake gas en elektriciteit en houdende wijziging van de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: “Het redelijk karakter van het afbetalingsplan, met name de duur en het bedrag van de gespreide betalingen, wordt beoordeeld in functie van het evenwicht dat het tot stand doet komen tussen het belang van de leverancier om zijn schuld terugbetaald te krijgen binnen een redelijke termijn en het belang van de afnemer om zijn schuld te vereffenen binnen een termijn die aangepast is aan zijn financiële situatie. Een afbetalingsplan is niet redelijk als het de afnemer en zijn gezin niet in de mogelijkheid stelt een menswaardig bestaan te leiden. Brugel bepaalt de minimuminformatie die elk afbetalingsplan moet vermelden.”
[2] Arbeidsrechtbank Bergen (10e Kamer), 11 december 2008, onuitg. AR nr. 08/3709/B.
[3] Artikelen 1409 tot 1412 van het Gerechtelijk Wetboek.
[4] Artikel 1675/9, §4 van het Gerechtelijk Wetboek
[5] De informatie in dit nieuwsbericht over bedragen waarop geen beslag kan worden gelegd, is afkomstig uit de erg duidelijke fiche hierover van “Droits Quotidiens”; https://www.droitsquotidiens.be/fr/system/files/plafonds_dinsaisissabilite-2019.pdf
[6] Een kind ten laste moet jonger zijn dan 25 jaar of het statuut van verlengde minderjarigheid hebben en voor zijn huisvesting, onderhoud of opleiding afhankelijk zijn van de persoon op wiens inkomen beslag wordt gelegd.
[7] Definitie van het Steunpunt voor de Diensten Schuldbemiddeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in “Le médiateur de dettes face à la pauvreté”, Brussel, 2010.